Als kleine jongen maakte ik kennis met het kampvuur, dat bij de scouting een traditie was om de dag af te sluiten en de nacht te begroeten. Dit vuur maakte me blij, dat ik aanwezig mocht zijn in het kamp van padvinders en dat ik van die groep avonturiers deel mocht uitmaken. Aan het vuur kwam mijn verbeelding tot leven en kon ik opgaan in de verhalen, die de dansende vlammen in me losmaakten. Ik verheugde me elke keer dat er een kampvuur werd aangelegd, omdat er niemand was die niet wilde deelnemen aan deze ceremonie. Na een periode van stilte werd er gezongen en werden er verhalen verteld om de saamhorigheid van de groep te bevorderen. Door deze veilige omgeving kon ik op een ongedwongen manier en zonder uitleg mijn verlangens vorm geven, waardoor deze ervaringen me nog altijd zeer dierbaar zijn.
Nu begin ik te begrijpen wat ik toen onmogelijk kon weten, dat ik me thuis voelde in een groep jongelingen, die allemaal op hun eigen wijze gehoor gaven aan een avontuurlijke geest. Mijn geloof liet me weten dat ik een vonk ben van God, geboren uit het vuur van zijn schepping en dat hij, als eeuwige vlam, niet kan worden gedoofd. Aan elk vuur voelde ik de liefde, die me als een deken werd omgehangen om de koude te verwarmen waar ik mezelf van wilde verlossen. Vuur is voor mij een metafoor van liefde, die respect afdwingt door zijn eigen weg te bewandelen. Zijn dansende vlammen vormen de vreugde van mijn gepassioneerde hart, dat door de integriteit van mijn kinderlijke onschuld in staat is om spelenderwijs het leven te kunnen ervaren.
Uit het boek: 'Door de ogen van het kind', dat nog uitgegeven zal worden.
Comments